Over ons Veelgestelde vragen Colofon | Adres Loods 6 KNSM-laan 231 1091 LC Amsterdam ![]() | Contact +31 (0)20-6204213 info@monsterkamer.nl |
Verslag Inloop + speciale gast: Hans Gremmen
Arjan Reinders
07/11/2015
Redactioneel
Op 5 november was grafisch ontwerper en uitgever Hans Gremmen te gast tijdens de inloop in De Monsterkamer. Hieronder – tussen de foto’s door – een verslag van de lezing. Fotografie: Justina Nekrašaitė
‘Ik heb een haat-liefde verhouding met het woord design,’ biecht Hans Gremmen op. Een tijdje terug viel zijn oog in een kringloopwinkel op een paar oude Eames-stoelen, die wat weggemoffeld in een hoekje stof stonden te vergaren. Een buitenkansje, dacht hij. Misschien wisten ze niet dat het om designstoelen ging en kon hij ze voor een prikkie op de kop tikken? Dus vroeg hij zo nonchalant mogelijk naar de prijs. Waarna de verkoper uitriep: ‘Ah, de Eames-stoelen!’ Plan mislukt.
‘Zodra je iets labelt als design, bepaalt dat de waarde,’ zegt Hans. ‘Design is vaak een tool voor iets anders. Ik denk veel na over design en de rol van de ontwerper. Waar ik zelf erg in geïnteresseerd ben, is toeval – eigenlijk onmogelijk om na te streven.’
Als voorbeeld beschrijft Hans zijn boek Serendipity (2008). Een boek over de schoonheid van mislukking. ‘Ik kwam veel in de zeefdrukwerkplaats van Paul Wyber in Amsterdam. Hij had altijd stapels testprints liggen, vellen met verschillende lagen inkt over elkaar, gebruikt om kleuren uit te proberen. Deze hadden nooit waarde voor hem, maar ik vond ze mooi en poëtisch. Eerst wilde ik ze gebruiken als ondergrond voor een ontwerp, maar met iedere laag die ik toevoegde, maakte ik eigenlijk kapot wat ik er zo mooi aan vond. Al die verschillende lagen inkt, je ziet echt wat zeefdruk doet. Het boek bestaat uit een selectie testprints, een hommage aan het toeval.’
‘Als je werkt vanuit een bepaald systeem, zonder na te denken over esthetische vragen, kunnen er mooie dingen gebeuren. Dat raakt wel aan een zekere grens van wat je kan bereiken als vormgever.’
‘Op een gegeven moment werd ik gevraagd om voor het Noorse paviljoen van de Biënnale in Venetie het ontwerp te maken. Er moest een ontwerp komen voor alle promotie en een ontwerp voor de grafische uittingen van de binnenruimtes van het paviljoen zelf, denk aan muurteksten, titels, bijschriften. Maar het paviljoen was het eigenlijke kunstwerk. Daar moet je niets in willen doen, vond ik. Uiteindelijk maakte ik een kleine metalen plaquette voor de ingang van het paviljoen. Het promotiemateriaal bestond uit posters en bedrukte linnen tasjes. Na een paar weken was alle vormgeving verdwenen, meegenomen door de bezoekers.’
‘Tien jaar geleden bezocht ik Mexico City. Een bevriende kunstenaar leidde me er rond. Hij bracht me naar een kleine drukkerij, waar ze posters maken voor het worstelen. Heel klassiek, met hoogdruk. Ze hadden allemaal sjablonen van sponsors zoals Corona en Coca-Cola. Ze gebruikten twee of drie kleuren in iris-druk. Heel erg mooi vind ik, en heel erg authentiek. Waarom zou je ingewikkelder doen als het werkt? Niemand vroeg zich af of de spatiëring wel in orde was. Hier waren geen vormgevers nodig. Als je je ontwikkelt als vormgever leer je van alles, maar tegelijkertijd verlies je je naïviteit.’
‘Iets dat me irriteert aan design is: wie bepaalt wat er gemaakt moet worden? Google hielp me hierin. Als je bijvoorbeeld ‘gloeilamp’ intypt, krijg je allemaal gloeilampen. Maar als je ‘gloeilamp design’ googlet, krijg je allemaal afwijkende gloeilampen. Waarom zou je een object veranderen dat al perfect functioneert? Voor mij is vormgeving een poging om een probleem op te lossen. Je constateert een probleem, dat probeer je te begrijpen en vervolgens zoek je naar een oplossing.’
‘Daarbij is het goed om niet de hele tijd in je studio te blijven zitten. Het is belangrijk om rond te lopen en om je heen te kijken, zo stuit je vaak onverwacht op nieuwe oplossingen. Zo kwam ik ook op het idee voor het materiaal voor het omslag van het boek Lunar Landscapes (2012) van fotograaf Marie-José Jongerius. Zij fotografeerde ’s nachts de Tweede Maasvlakte in aanbouw. Ik wilde het omslag een industriële uitstraling geven en toen dacht ik aan de doeken die ze in de bouw gebruiken, om gevels af te dekken tijdens de bouw. Heel erg sterk, maar ook heel licht. Het kostte wat moeite, maar uiteindelijk bleek het mogelijk om daar op te drukken.’
‘Maar andersom kan ook: soms helpt het juist om in je studio te zitten. Ik was een keer een afspraak vergeten, ik zou een ontwerp moeten presenteren voor een tijdschrift. Ik dacht dat die afspraak over een week was, maar die was nu. Toen kwam het goed uit dat ik de dummy’s van al mijn projecten altijd bewaar. Ik pakte een dummy voor het boek van Marie-José Jongerius, dat zij destijds had afgekeurd. Ik nam het mee naar de afspraak en uiteindelijk werd dat het tijdschrift.’
‘The Mother Road (2010-2011) is een stop-motion film van vijf uur, waarin de volledige Route 66, de beroemde Amerikaanse snelweg van Chicago naar Los Angeles, in zijn geheel wordt afgelegd. Ik maakte de film vanuit huis, op basis van screenshots van Google Street View. Na iedere klik op het pijltje om een stap naar voren te gaan, maakte ik een nieuwe screenshot. Het kostte me in totaal zo’n vier à vijf maanden om de gehele Route 66 zo in kaart te brengen. Het Amerikaanse landschap is een project waar ik eigenlijk constant mee bezig ben. Wat me eraan fascineert is de discrepantie tussen hoe het is gemaakt, hoe het er uitziet, en hoe het in films en op tv wordt gerepresenteerd. Je gaat nadenken over hoe je naar beelden kijkt, hoe je over ze denkt en hoe dat elkaar beïnvloedt.’
‘Mijn boeken hebben bijna nooit een titel op de cover. Die staat wel op de rug, maar eigenlijk nooit voorop. Het tast de autonomie van de cover aan, vind ik. En ik vind het geen probleem als een boek je een beetje ongemakkelijk maakt. Daar ga je alleen maar beter van kijken. Je moet er echt doorheen gaan om het volledig te begrijpen.’
‘Met fotograaf Stephan Keppel maakte ik het boek Entre Entree (2014). Hij fotografeerde een jaar lang de buitenwijken van Parijs, met name bepaalde structuren, planten en architectuur. Zijn foto’s proberen de geest van de buitenwijken te vangen. Stephan werkt veel met gevonden materialen, voor hem kan alles een werk opleveren. Bij het drukken zagen we printvellen waarop zijn foto’s in onverwachte combinaties te zien waren, op manieren die we van tevoren niet hadden kunnen bedenken, en zonder dat we daar invloed op hadden gehad. Het systeem had ze zo gecreëerd. Op de pers waren ze zo ontstaan. Toen Stephan dit zag, dacht hij meteen: dít is mijn werk. Hij besloot ze in te lijsten en nu zijn ze te koop als zijn werk. Ik noem ze ‘collaborative prints’. Het idee was om een boek te maken, en door dat te doen maakte hij een nieuw werk. Dat is precies waar ik van hou en misschien wel naar op zoek ben.’
Het activiteitenprogramma van De Monsterkamer in 2015 wordt ondersteund door Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.